
Bertha Serreyn
De familie Serreyn had haar oorsprong in Gent, maar woonde in Sint-Andries, waar zij een breigoedbedrijfje en een aannemersfirma runden. Wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Albert Serreyn 25 jaar oud en werkte hij als boekhouder in de abdij van Zevenkerken, waar de Organisation Todt (de Duitse organisatie voor het bouwen van fortificaties) was gevestigd. Deze situatie stelde Albert in staat waardevolle informatie te verkrijgen, die hij kon gebruiken om deel te nemen aan sabotageacties en aanslagen voor het verzet.
Haar broer Albert maakte deel uit van het Onafhankelijkheidsfront, waar hij zich aansloot bij het Partizanenleger dat zich richtte op gewapend verzet. De acties begonnen klein, maar al snel werden ze steeds ingrijpender, met aanslagen op treinen, het uitschakelen van collaborateurs, en de transport van wapens. In najaar 1943 werd de leider van de partizanen gearresteerd, en Albert werd gevraagd het commando over te nemen.
Bij de verzetsacties werd geen gebruik gemaakt van echte namen en plaatsnamen werden vaak vervangen door codes. Desondanks werden sommige zaken in groep besproken. In mei 1944 kreeg Albert de opdracht om een trein te saboteren in Aalter. De actie liep echter mis doordat de Gestapo op de hoogte was gesteld door een *infiltrant en hen opwachtte. Van de twintig verzetsleden werden de meesten ter plaatse opgepakt, maar Albert slaagde erin te ontkomen en fietste snel naar huis. De nazi’s hielden echter de adressen van de verzetsleden in de gaten.
Op 26 mei 1944 stond zijn zus Bertha op de uitkijk vanuit het torentje van hun huis om Albert te waarschuwen, maar Albert zag de dreiging te laat. Hij werd in zijn been geschoten en sleepte zich nog een maïsveld in, maar werd alsnog gevangengenomen. Hij werd naar de gevangenis van Gent gebracht, waar hij, als partizaan en communist, zware martelingen onderging. Getuigen verklaarden later dat hij afschuwelijk werd toegetakeld, maar dat hij geen enkele naam had prijsgegeven. Normaal gesproken zou hij naar een concentratiekamp worden gestuurd, maar op 2 juni 1944 werd hij samen met andere gevangenen geselecteerd voor een vergeldingsactie. De Duitsers wilden wraak nemen voor een verzetsaanval op hun officieren. Albert werd samen met enkele andere gevangenen naar Oostakker gebracht, waar ze moesten staan voor een put met een schietschijf op hun borst. Zonder pardon werden ze geëxecuteerd. Albert was slechts 29 jaar oud.

Na de oorlog ontdekten de Amerikaanse troepen het massagraf waar Albert en andere verzetsleden lagen begraven. Zijn zus Bertha ging de resten van haar broer ophalen. Bij zijn persoonlijke bezittingen lag een pakketje met het nummer 37, dat kleding, een lok haar, een pennenmesje en een stukje tand bevatte. Van de twintig verzetsleden die op 26 mei 1944waren opgepakt, overleefden slechts zeven de oorlog. De anderen werden gefusilleerd, stierven in de kampen of tijdens de dodenmarsen.
Bertha Serreyn, de jongere zus van Albert, was 15 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze moest haar school afbreken om te helpen in het familiebedrijf. Op een dag ontdekte ze haar broer Albert aan de keukentafel, bezig met wapens. Albert legde uit dat hij in het verzet zat, en door wat zij nu had gezien, voelde zij zich gedwongen om ook mee te doen. Zo begon Bertha, op 17-jarige leeftijd, met verzetsactiviteiten in 1942. Haar jeugdige leeftijd en mooie voorkomen maakten haar tot een ideale koerierster voor het verzet.
Op een bepaald moment kreeg Bertha de opdracht om in Zeebrugge een lading “kabeljauw” op te halen. Ze wist nooit precies wat ze vervoerde, maar vermoedde al snel dat het om wapens of dynamietstaven ging. Haar opdrachten werden gaandeweg groter, en ze hielp zelfs mee bij het saboteren van treinen.
Bertha had een vriend, Albert De Soete, maar hij wist niet van haar verzetswerk. Op zijn beurt was hij zelf ook actief in het verzet, maar dan voor het Geheim Leger, en Bertha was niet op de hoogte van zijn betrokkenheid.

Op de fatale 26ste mei 1944 keerde de Gestapo terug naar het huis van de Serreyns om de rest van de familie op te pakken. Omdat hun moeder ziek was, werd zij vrijgelaten, maar zowel hun vader Frans Serreyn als Bertha werden meegenomen. Frans was niet intens betrokken bij het verzet, maar had wel wapens verborgen onder de plankenvloer van hun huis. Bertha werd vastgezet in de Pandereitje gevangenis in Brugge, waar haar schoonheid haar “de kans” gaf om als gezelschapsdame voor de Gestapo te werken. Ze weigerde echter en werd zwaar mishandeld. Ondanks de martelingen gaf ze geen enkele naam prijs, net als haar broer Albert.
Bertha werd later overgebracht naar Sint-Gillis in Brussel, waar de martelingen doorgingen. Ze werd naakt en alleen in een cel gegooid, zonder te weten of het dag of nacht was. Af en toe kwamen de bewakers langs en schreeuwden: “We maken je dood!”
Op 1 september 1944 besloten de Duitsers om Sint-Gillis snel te ontruimen. Er vertrokken transporten naar Duitsland, maar door een verzetsdaad van het spoorpersoneel raakte de trein vast op een zijspoor. Het Rode Kruis onderhandelde met de nazi’s over een uitwisseling van gevangenen, en na enkele dagen werd Bertha vrijgelaten. Toen ze uit de trein stapte, zag ze haar vader Frans Serreyn tussen de andere vrijgelaten gevangenen staan. Ze reisden samen terug naar Brussel, dat nog niet volledig bevrijd was. Van daaruit gingen ze naar Sint-Andries, waar de gemeente in rep en roer stond bij hun terugkeer.

Na de oorlog werd Albert De Soete, de vriend van Bertha, ook opgepakt en vastgezet. Hij werd naar Brugge gebracht en vervolgens naar Brussel, waar hij gedeporteerd zou worden. Door het snelle einde van de oorlog werd dit echter voorkomen. Zijn en Bertha's weerzien was emotioneel. Ze beloofden elkaar nooit meer los te laten en trouwden later.
Bertha, zwaar getekend door de oorlogservaringen, kreeg pas jaren later erkenning als politiek gevangene. Ze vond het te moeilijk om voor een commissie te verschijnen en te getuigen over wat haar was aangedaan. De eretekens die haar werden toegekend, weigerde ze aanvankelijk op te halen. Pas later begon ze deze als een vorm van erkenning te zien, als bewijs voor alles wat ze voor haar vaderland had gedaan. Alleen voor haar broer Albert accepteerde ze zijn decoratie, die postuum aan hem werd toegekend.
Bertha is 88 jaar geworden en ligt begraven te St-Andries Brugge.
BlokNr: 30A
GrafNr: 30A17.
Einde consessie: December 31, 2038 st Andries Brugge.
* infiltrant*-het gaat hier om André Vanbeveren, (broer van de Brugse partizaan, Norbert Vanbeveren ),
André Vanbeveren was een berucht Sipo-SD-agent. Hij werd op 29/05/1948 als laatste West-Vlaamse oorlogsmisdadiger gefusilleerd.